Wat me vooreerst aantrekt in de schilderijen van Joke Pieck, is dat ze zo compromisloos zijn. Ze zijn extreem en in die zin het werk van een ‘extremist’. In de maatschappelijke realiteit van iedere dag kunnen extreme ideeën - zoals utopieën - inspirerend zijn, maar de onvermijdelijke compromissen slijpen hun scherpte af. Niet zo in deze schilderijen.
Ik noem een ‘extremist’ iemand die lichamelijk en geestelijk bereid is tot het uiterste te gaan. Iemand die streeft naar het onbereikbare, louter ter wille van de aantrekking van de ijle hoogte. Bergbeklimmen en schilderkunst trekken extremisten aan: eenzame zoekers die niet tevreden zijn met de begane grond of het veilige pad. Zij willen verder gaan dan de grens van het bereikbare. Het lijkt alsof zij gedreven worden door de aanbeveling van het oude Chinese spreekwoord: ‘wanneer je op de top van de berg aangekomen bent, klim dan hoger.’
De legende wil dat George Mallory, toen hem in 1924 gevraagd werd waarom hij zoiets waanzinnigs wou ondernemen als de Mount Everest beklimmen, zou geantwoord hebben: ‘because it’s there’. Hij overleefde zijn poging in 1924 niet. Het is onzeker of hij bij die expeditie al dan niet de top heeft bereikt. Maar hij heeft het gewaagd en er zijn leven voor gegeven.
Zijn uitspraak ‘omdat hij er is’ werd sindsdien de motivatie van alle avonturiers van het onmogelijke. Ook sommige schilders horen tot deze soort.
Waarom noem ik de schilderkunst van Joke Pieck ‘extreem’, tot de uiterste grens doorgedreven?
Alles is in deze schilderijen weggelaten. Ieder houvast dat de herkenbare wereldse verschijnselen en gebeurtenissen zou kunnen bieden om de leegte te vullen, wordt van bij het begin achtergelaten. Het is vertrekken zonder enige grip, even roekeloos als onbeveiligd een steile wand beklimmen.
Met dit extreme weglaten is zij trouw aan de raad die de filosoof Plotinus (203-270) in zijn essay ‘Over de schoonheid’ (Enneaden, I, 6) geeft aan de schilder (maar in feite aan iedere spirituele zoeker): wil je het allerhoogste nastreven, het ‘immateriële landschap boven het hemelgewelf’, laat alles weg. Geef je over aan de kracht in jezelf. Zij is het enige antwoord, omdat zij van gelijke sterkte is als de aantrekking van de hoogte. Beweeg je innerlijk ‘omdat de hoogte er is’.
‘Alles weggelaten?’ zal men mij antwoorden: dit schilderij is toch overvol, zo vol zelfs dat het uit zijn voegen dreigt te barsten. Er is geen plek waar niets explosiefs gebeurt. Overal heerst turbulente activiteit. Het schilderij is als een losse verzameling van veelvuldige centra met elk hun eigen ontketende kracht. Zoveel dramatische gebeurtenissen dringen zich op. Maar dat is het precies. Al het overige is geëlimineerd. Enkel kracht blijft. Het schilderij is helemaal in energie overgegaan. Dat is het radicale weglaten waarvan het blijk geeft.
Ik spreek uit ondervinding. Wanneer ik mij in haar atelier voor een van haar schilderijen op een stoel neerzet, ervaar ik terstond de moeilijkheid: welke afstand is de juiste? Bevind ik mij te dichtbij, dan is het alsof een reële kracht mij verder en verder achteruit duwt. Er is echter een punt waar die kracht niet alleen verdragen wordt, maar overgaat in aantrekking. Nog verder voorbij dit punt gaat de voeling langzaam verloren. Dat juiste standpunt heeft niets met het blikveld maar alles met het lichaamsveld te maken. Het lichaam registreert de kracht en reageert op haar aanraking.
Het schilderij is zelf een lichaam, in deze zin dat het bestaat uit centra van energie. Natuurlijk ben je als toeschouwer nieuwsgierig en wil je deze centra van nabij leren kennen, ze op jouw beurt ‘aftasten’. Dat vereist dichterbij komen, alsof je een energiemuur moet doorbreken (zoals men spreekt van ‘de geluidsmuur doorbreken’). Altijd en overal spelen immers afstand en nabijheid tussen lichamen. In dit geval betreft het de spanning tussen het eigen lichaam en dat van het schilderij.
Je moet dus dit schilderij op een tweevoudige wijze ontmoeten om zijn aantrekking te ‘begrijpen’ nadat je ze spontaan hebt ervaren (in feite volstaat deze intuïtieve ontvankelijkheid): aan de rand van de contactgrens en binnen de zone die door die grens wordt gemarkeerd. Simpel gezegd, van op afstand ‘kijken’ en van dichtbij ‘kijken’.
Gaan we eerst dichterbij. Eenmaal de ‘muur’ van zijn energiegolf doorbroken, kom je binnen het krachtgebied van het schilderij. Dichterbij ervaar je fysiek zijn diverse energetische centra, je krijgt ze ‘in de vingers’.
Zoals het lichaam bestaat uit een aantal punten die verspreid liggen over de huid, kom je in contact met energiecentra die over het hele oppervlak van het schilderij verdeeld zijn. Je kunt het werkelijk vergelijken met de chakra’s, zoals die bekend waren in het oude India en andere oosterse tradities: centra van levensenergie waar de energiekanalen, de nadi’s, samenkomen.
Deze energetische centra van het schilderij hebben de meest diverse eigenschappen. Het enige dat zij gemeen hebben, is dat ze een energetisch potentieel bezitten, zoals een elektrische lading. Maar dit potentieel is in alle opzichten verschillend. Richting (verticaal-horizontaal-diagonaal-willekeurig), verfbehandeling (vol-open-glad-gelaagd), handeling (spetterend-ingehouden-dynamisch-strak), kleurengamma (er zijn geen verboden kleuren of kleurencombinaties), vorm (geometrisch-organisch-lineair-vlak). ‘Ik ben een schilder, niets schilderkunstigs is mij vreemd’, lijken deze schilderijen met een parafrase over hun maker te verkondigen. Het schilderij biedt een staalkaart van mogelijkheden.
Er ontstaan verspreide centra van kracht elk met hun eigen potentieel. De diversiteit van krachten is onbeperkt, elk met hun eigen trillingsfrequentie.
Wat er ook plaatsvindt, iedere gebeurtenis is puur het spoor van de fysieke energie die eraan ten grondslag ligt. Energie is er de scheppende bron van. Iedere handeling komt voort uit het lichaam (en dus ook uit de ‘ziel’): uit romp, bekken, arm, hand en hun verlengde in borstel en verf. De schilder verzekert de doorstroming van de energie. Zij ontvangt en geeft door. Alsof zij niet zelf verantwoordelijk is, maar zich slechts openstelt voor een grotere, ongrijpbare kracht buiten haar die haar informeert.
Stellen we ons vervolgens weer op een afstand, daar waar in feite de eerste en echte ontmoeting met het schilderij zich voltrekt. Aan de andere grens, op het oorspronkelijke standpunt waar het eigen lichaamsveld met het veld van het schilderij in contact treedt, ervaar je iets heel anders: de samenhang, de onzichtbare verbindingen. In werkelijkheid is niets in dit schilderij autonoom. Ieder centrum heeft invloed op ieder ander centrum, er lopen onzichtbare banen of draden als onderhuidse meridianen doorheen het hele schilderij. Subtiele details oefenen een actie op afstand uit: een kleur die naar een kleur verwijst, een toets die beantwoordt aan een andere toets, drippings die niet zo willekeurig zijn als ze lijken. Tussen alles circuleert de energie dank zij deze onzichtbare vertakkingen.
‘Ruimte’ in dit schilderij is een netwerk van knopen dat alle punten onderling met elkaar verbindt. Alle delen zijn geïnformeerd over elkaar en communiceren met elkaar. Hun schijnbare afstandelijkheid is opgeheven.
In termen van energie gesproken, zou je kunnen zeggen dat de onderste helft de negatieve en de bovenste helft de positieve pool (of omgekeerd) vormen, omdat ze in alle opzichten elkaars tegendelen zijn. Onderaan is de energie geconcentreerd, gebald in een homogeen veld. Bovenaan zet zij uit, het veld vertoont een perspectief zonder vluchtpunt. Zowel aan de onderzijde als aan de bovenzijde is de ruimte geopend naar buiten. Zij is nergens afgesloten. Zo lijkt een soort ‘kosmische’ energie van buitenaf in te stromen via de onderzijde van het schilderij, een longitudinale beweging langs de verticale as ervan te maken en ten slotte aan de bovenzijde weer uit te stromen naar het universum. Instroom en uitstroom zijn zoals de ademhaling: ontvangen en teruggeven, de twee samenhorige bewegingen die symbool zijn voor de vitaliteit van het leven zelf. Exact in het midden, de ‘navel’ bevindt zich de kern, zoals de Dantian in de Chinese opvatting van het lichaam of de Hara in het Japanse equivalent. Het midden trekt aan en geeft door. Het brengt evenwicht en schept balans in een huishouding waar alles stroom is. Zo nodigt het schilderij uit om stilte en rust te vinden in zijn afstemming van krachten.
Het schilderij is een onzichtbaar netwerk van energiecentra die met elkaar in verbinding staan. Het krijgt zo de betekenis van een ‘kosmos’, een geordende totaliteit dat door zijn energie een levend geheel wordt. Of nog beter, het neemt door zijn kleine schaal de gedaante aan van een veel uitgestrekter of zelfs oneindig energieveld.
Het kan derhalve ervaren worden als een beeld van de grote kosmos, zoals die thans in de kwantumfysica wordt opgevat, namelijk als een verzameling van energievelden die door een enkele omvattende energie tot een netwerk worden verbonden. Zo spreekt Frank Wilczek van 'the Grid': het beeld van het rooster benadert volgens hem het dichtst de energetische orde van de kosmos. Ervin Laszlo stelt voor dit omvattende veld van de kosmos het 'A veld' te noemen, naar Akasha, een grondbegrip uit de hindoeïstische en boeddhistische filosofie waarmee de kosmische geest wordt aangeduid waarin alles is opgenomen.
Het schilderij ‘imiteert’ dan op kleine schaal de grootschalige werkelijkheid. Hun schaal is anders, maar hun energetische waarde is invariant. Het gedrag van krachten in de kosmos en in het schilderij is gelijkend. In beide gevallen gaat het om velden van energie die verenigd zijn in een omvattend veld. Het schilderij en de kosmos worden zo elkaars beeld.
Het werk van Joke Pieck sluit op deze wijze aan bij een oude mystieke filosofie met een lange traditie. We herkennen er namelijk de theorie van ‘de macrokosmos en de microkosmos’ in. Deze theorie beroept zich op de vaststelling dat kleinere onderdelen van de wereld en de grote Wereld overeenkomsten in structuur of werkzaamheid vertonen. Het is alsof zij elkaar op een verschillende schaal nabootsen. Dat zou erop wijzen dat alles met alles verbonden is, maar vooral dat ook wij deel uitmaken van dat grotere geheel. Want in de eerste plaats is de mens en zijn lichaam een ‘kleine wereld’ of een verkleinde weergave van de ‘grote wereld, het universum of een aspect ervan.
Het is een gedachte die hardnekkige weerkeert in de meest diverse Weltanschauungen met mystieke inslag, niet het minst in het Westen.
Ongetwijfeld zijn in onze cultuur de eerste aanzetten hiertoe gegeven door Pythagoras (6de eeuw v. Chr.) en zijn volgelingen. In de getallenleer luidt het dat getallen de actieve principes zijn, als het ware de krachten, die zowel aan de eigenschappen van de wereld als aan deze van de mens ten grondslag liggen. Alle dingen zijn getal. De wiskunde van de muziek leert ons de wiskundige orde van het universum kennen. Zoals de lengten van de snaren op de lier hun klanken en hun onderlinge intervallen bepalen zodat zij samen een welluidend octaaf produceren, zo zorgen de cirkelvormige banen van de hemellichamen voor een hemelse muziek. De idee van de ‘muziek van de sferen’ is geboren.
Hiermee vangt een wereldopvatting aan die in onze cultuur nooit heeft opgehouden de meest diverse denkers te fascineren en de meest wondere wereldopvattingen voort te brengen, ook al zijn de begrippen macrokosmos en microkosmos er niet altijd letterlijk in aanwezig. Het enige dat hen verbindt, is dat er steeds een of andere mystieke gedachte van aan ten grondslag ligt.
Van Plato en Plotinus, over Paracelsus en Robert Fludd, Jacob Boehme en Kepler, met een heropleving in Von der Weltseele (1798) van Schelling, voert deze theorie ons tot Henri Bergson die in L’évolution créatrice (1907) stelt dat het leven op aarde in zijn ontwikkeling dezelfde richting volgt als de scheppende evolutie van het universum.
De vraag kan gesteld worden of de kwantumfysica geen voortzetting en herformulering vormt van de aloude theorieën van de macrokosmos en de microkosmos. De microschaal – deze van het allerkleinste, het terrein van de deeltjesfysica – en de macroschaal – deze van het allergrootste, het terrein van de kosmologie – werpen een licht op elkaar. De hele kosmos is weerspiegeld in het kleinste atoom. De kennis van het ene is kennis van het andere. Ze helpen elkaar te verklaren.
In A Beautiful Question (2015) doet Frank Wilczek effectief een beroep op de theorie van microkosmos en macrokosmos om de kwantumfysica in haar filosofische consequenties te duiden. Het standaardmodel van de kwantumfysica bevestigt de verwachting die Pythagoras, Plato, Kepler, Newton, Maxwell en vele anderen dreef. De werkelijkheid is een ‘muziek van de sferen’, belichaamd in de atomen en het universele kwantumveld. Met andere woorden, de fysische wereld is een belichaming van mooie ideeën. Zij kan beschouwd worden als een kunstwerk. Ook voor de kwantumfysica vormen de wonderbare connecties tussen macrokosmos en microkosmos een fundamentele inspiratie. Wij mensen balanceren tussen de microkosmos die we in ons bevatten en de macrokosmos waar we met heel ons wezen voor openstaan.
Het verband tussen microkosmos en macrokosmos is dus geen gedachte uit lang vervlogen tijden, als zelfs een eminente kwantumfysicus en Nobelprijswinnaar haar propageert. Zij blijft actueel. Ook in de schilderijen van Joke Pieck komt zij op een oorspronkelijke wijze opnieuw tot leven.
Maar er is een andere interessante 20ste-eeuwse bron, die ons nog meer verheldering kan brengen in verband met deze schilderijen. De voordrachtenreeksen van Rudolf Steiner, gewijd aan Mikrokosmos und Makrokosmos en de betrekkingen tussen beide, zijn in de moderne tijd de meest grondige uitdieping van het thema. Aan het slot van zijn eerste voordracht in Wenen in 1910 stelt Steiner een ‘grote wereld’, een macrokosmos, tegenover een ‘kleine wereld’, een microkosmos. In deze laatste leven wij met onze gewone, dagdagelijkse belevenis. Tussen beide slaat de mogelijkheid van de extase een brug. In de extase verlaat de mens zijn kleine wereld en treedt binnen in een grote wereld. In dit oversteken verliest hij zijn Ik. Hij verenigt zich, of mooier nog, hij giet zijn ik uit in de macrokosmos. ‘In diesem Makrokosmos ausgegossen ist der Mensch während der Ekstase. (…) Wir fühlen uns ausgedehnt in eine grosse Welt, in den Makrokosmos.(…) Wir sind dann wie hineingewachsen in die grosse Welt. ’ (Makrokosmos und Mikrokosmos. Die grosse und die kleine welt. Seelenfragen, Lebensfragen, Geistesfragen, elf voordrachten, Wenen 1910).
Dat is uiteindelijk wat gebeurt in de schilderijen van Joke Pieck: het is voor de toeschouwer en zijn lichaam een ervaring van uit zichzelf treden, van uitdijen, van zichzelf uitgieten in de grotere energetische totaliteit.
De toeschouwer die zich lichamelijk laat leiden door deze schilderijen, onderneemt een spirituele tocht. Hij is een reiziger naar een geestelijke bestemming. De echte pelgrimstocht is geen externe, maar een innerlijke tocht. Dat wordt in de ontmoeting met deze schilderijen helder: je kunt onbeweeglijk op een stoel zitten en jezelf bewegen naar de verste einder of de ultieme bergtop, alles voorbij.
FRANCIS SMETS
Ik heb het begrepen!